Voorwereldlijk landschap

Door ‘t slikmeer breken smalle steenkoollagen.
Als zwart ijs bovenop met as beslagen.
Het glanst op verse breuken en verbrokkelt snel.
Verre springbronnen sissen hoog en fel.
Het dieptegas welt op, dampbellen bersten.
Een mastodont,verdwaald van ’t grondig land,
Plonst door een zwarte laan moerscypressen,
Zakt af in’ t  dras, opstekend slurf en tanden;
Twee spitse blaren bij een kronkelende plant,
Zaagtandige bekken gapen uit het drab.
Over schubstammen beent een monsterkrab.
Boomvarens groeien sterk op lage randen.
De zon staat groot en vaag, een ronde damp, te branden

Uit: Verzamelde Gedichten Deel 1
J.J. Slauerhoff

vorige pagina | volgende pagina
In het Archief